De tijd dat ik onbezorgd, als jonge hond door mijn leven rende, nergens bang voor was en alles en iedereen aankon. De tijd dat ik lachte om mijn problemen en altijd met een rechte rug voor de spiegel stond. De tijd dat ik met mijn energie niet wist wat te doen, de nachten die ik oversloeg om maar niet op te hoeven houden met feesten. De tijd dat elk uur door mij geleefd werd, intens, oprecht en met volle overgave. De tijd van verliefd zijn, opnieuw verliefd worden, op reis, naar verre vreemde landen gaan. De tijd dat voor mij de wereld een speelveld was, waarop ik zonder remmen overheen kon rennen, en dat ook deed. De tijd van bij mijn vader voor de open haard, onder een warme deken. Met mijn moeder naar de supermarkt. De tijd dat ik voor het eerst helemaal alleen de boodschappen mocht doen. De tijd van mijn eerste leren jas, mijn studie, op kamers. De tijd dat ik bij mijn ouders niet meer in de buurt woonde, maar elk weekend weer stond te popelen om naar hen af te reizen. Een weekend thuis. Bij mijn ouders. De tijd dat dat mijn thuis was. Hoe dan ook. Wanneer dan ook.
Die tijd, die tijd is voorbij. Die tijd is aan mij opeens voorbij gedreven, als een storm de al mijn mooie schapenwolkjes uiteen heeft gereten. Terwijl ik er naar keek. De gedachten aan die tijd zitten nu de hele dag nog in mijn hoofd en tegenwoordig ben ik boos. Boos en bang. Boos omdat ik die tijd maar niet kan missen en bang omdat in het verleden te blijven hangen. Grijpend naar elk halmpje dat zich mij kant heen strekt. Soms krijg ik er eentje te pakken, maar voordat ik hem naar me toe kan trekken, knapt hij en veert hij terug naar mijn verleden, en dan zak ik teleurgesteld en eenzaam weer in mijn stoel van het heden.
Op de vraag ‘waarom?’ durf ik mezelf geen antwoord te geven, omdat ik zou kunnen denken dat het allemaal mijn eigen schuld is geweest. Of dat ik het niet verdiend zou hebben (had ik vroeger maar wat rustiger aan gedaan, mijn geluk wat beter gespreid opgemaakt). En vraag me dan af of ik inderdaad wel deug. Voor het leven.
Dan zijn er dagen dat ik als een hinde uit mijn bed spring, de dag stralend lachend tegemoet loop. Zingend zelfs! In de keuken met de radio mee, terwijl ik zonder morren de afwas doe en uit de koelkast een heerlijk eitje bak. Met tomaat en wat geraspte kaas. De deur van het balkon open, en de nog frisse ochtend waait zich naar binnen. En samen met mijn geluk begin ik aan de dag. Hupsakee! Wéér liggen dromen. En de donkere dag, midden in de zomer, neemt plaats op mijn schouders om daar de hele dag maar te blijven zitten. Totdat ik niet verder gebukt kan gaan, en moe en versleten op mijn bed ga zitten. Probeer ik nog even een boek te pakken. Laat ook maar. Slaak een zucht en trek de gordijnen dicht, om het enge buiten maar vooral niet te hoeven zien en ik knijp mijn ogen harder dicht dan nodig is. Mijn handen knijpen in mijn kussen. Mijn voeten krijg ik niet stil, die leven hun eigen leven. En bang val ik in slaap. Bang voor dromen. Bang voor de volgende dag. Want het is de cirkel die mij schaadt.
De gaten in mijn opgewekt humeur zijn onopgemerkt gevallen. Zonder er lang over na te denken, kan ik nog de dagen aanwijzen, op de dag nauwkeurig, waarop ik mij oprecht gelukkig voelde en vertrouwd. Vertrouwd met alles om me heen, maar vooral het vertrouwen in mijzelf, dat ik zonder schaamte met me mee droeg en deelde met iedereen waar ik van hield. De dag dat ik mijn zeventiende verjaardag vierde, de vijf dagen daarna en alle dagen daarvoor. De dag dat ik voor het eerst het meisje met die hele mooie zwarte ogen kuste en met mijn voeten los kwam van de vloer. De dag dat mijn oma 70 werd en ons allemaal mee uit eten nam, en ik en mijn neefjes renden door het restaurant en speelden onder de tafels. De dag van het kanovaren in Frankrijk. Het karten met mijn vader en de hele lange waterglijbaan in Kopenhagen. En de dag dat ik mijn eerste cd-speler aansloot op mijn eigen kamer.
Vraag me niet waarom of waar mijn tij is gekeerd. In de donkerste hoeken van mijn ronde hoofd zit nog steeds dat geluk verscholen. Bang, welhaast, om tevoorschijn te komen. Bang voor alle teleurstellingen die van mij sindsdien een ander mens hebben gemaakt. Soms, als niemand kijkt, trek ik een oude herinnering uit een stoffige lade in mijn hoofd en bezie ik deze door de tranen in mijn oog. Alsof ik de dag nog ruik, het schoolreisje en mijn rugzakje vol met blikjes Cola en snoepjes. Een dag die nooit voorbij mocht gaan. Ik pak mijzelf in mijn hand, en daar sta ik. Een klein ventje, in de palm van mijn volwassen hand. Met een rood rugzakje en een intens gelukkige lach op zin gezicht. Ik herken mijzelf en weet waar ik toen was. In de Efteling, vlakbij een Holle Bolle Gijs, om mijn snoeppapiertjes weg te gooien. Wat vond ik die zuigende lucht toch spannend! En nu, vlug, naar de dansende schoentjes kijken! En hup! Daar spring ik van mijn hand, en ren ik over mijn bureau. De donkere vergetelheid weer in. Ik kijk dan nog even naar mijn lege handen, zie hoe oud die zijn geworden en zou er alles, maar dan ook alles voor geven om de tijd terug te kunnen draaien. Weer naar de Efteling. Ik was negen.
De dagen zoals ze nu voorbij kruipen zijn dagen die ik niet wil onthouden. Dagen die ik niet zo zeer doorbreng in constante angst, maar wel in de complete leegte van mijn geluk. Vooruit, ik mag niet klagen. Ik heb toch geen enkele reden om ongelukkig, alleen of bang te zijn? Iedereen weet het beter. Behalve ik, zo schijnt. Want ook al zie ik mezelf nog niet aan een touw van het plafond hangen, het ongrijpbare verleden schittert als de felste diamant. Prachtig, maar ongrijpbaar achter glas van de duurste juwelier.
Ik knip mijn nagels en was mijn handen. In de spiegel kijkt iemand niet onvriendelijk, maar zonder lach om zijn mond naar mij. Ik herken mijzelf in hem en geef hem een knipoog. Een knikje om hem te laten weten dat het waarschijnlijk allemaal wel zo zal blijven als het gaat. De dagelijkse vlugheid van de pijn en het verkrampte leven heeft haar in mijn macht. En net zoals die meneer daar in de spiegel voor me, bal ik mijn vuisten en wil ik iets heel duurs kapot maken. Mijn servies aan diggelen smijten en overal tegenaan trappen. De schuld ligt niet bij mij. De schuld ligt niet bij mij! Iets kapot gooien doe ik niet. In plaats daarvan knijp ik met met korte nagels in de muis van mijn hand, mijn ogen dicht en probeer te bedenken wat ik zal gaan doen. Trek ik een blikje bier open? Het zou zo maar kunnen, het is de eerste van vandaag. Wacht ik nog even? Ga ik misschien naar buiten? Of ga ik rommelen in een van mijn schoenendozen vol met herinneringen? Stap ik in bad? Zet ik koffie? Laat ik me vermaken door een van de miljarden filmpjes op het internet? Ga ik zitten voor de open haard, en stook ik wellicht een vuurtje? De warmte in mijn huis, mijn warmte. Surrogaat voor de deken om mijn ziel.
Mijn leven, zoals ik het kende. Zoals ik het me herinner. Een leven vol vrolijkheid, kattekwaad en energie. Een dagje naar de dierentuin, bijvoorbeeld. En nee, ik was geen zeven, of vier of zelfs maar twaalf. Ik was twintig, eenentwintig en ik genoot van elke stap die ik zette. Elke nieuwe indruk, een dier, een boom een frietje, met heerlijke mayo. Blikjes cola, de zon op mijn kop. Met mijn ouders, of alleen. Of samen met een vriend of vriendin. Alles en overal. Het was écht een dagje uit. Een dag om naar uit te kijken. Waarom is dat gevoel verdwenen? Waarom ben ik niet meer blij, om een dagje of een weekend weg te gaan? Waarom is alles een obstakel geworden? Aaaaaarggh!! Ik sta soms voor de spiegel en ik krijg dan medelijden als ik in mijn eigen ogen kijk. Waarom? Die eeuwige vraag. Waarom?
Ik heb mij voorgenomen om die vraag niet te gaan beantwoorden, omdat ik bang ben dat ik het antwoord nooit zal geloven. Wat het antwoord ook is, het is geen - en kan nooit zijn - een verklaring zijn. Nooit een geldige reden.
De paniek en de angst die zich een plaats in mijn leven hebben toegeëigend kan ik de kop wel afrukken. Als ik alleen maar zou weten hoe. Als ik alleen maar zou weten hoe. En ik, getroffen door een onverzadigbare drang naar mijn eigen verleden, heb me voorgenomen om nu eens mijn handen in elkaar te slaan. Mijn rug te rechten en mijn kin omhoog te steken en mijn herinneringen te vermoorden. Stuk voor stuk. Eén voor één.
Met mij niet meer! Niet langer gebukt onder al het moois van vroeger. Niet langer verdrinken in de herinnering aan dat kleine kereltje van vroeger, dat altijd blij was. Het is genoeg, nu. Genoeg. Ik ga de navelstreng, die me tot vandaag voor altijd heeft verbonden met het verleden, met een bot en roestig mes van me afsnijden. Met mijn blote handen, als het moet.
Met tranen in mijn ogen zie ik hoe mijn glimlach van altijd verdwijnt in een donker niets. Ik blijf leeg en zonder pijn van al mijn mooie dagen achter. Op mijn stoel. Vandaag. Met een bier in mijn hand en een leeg leven. Leeg als een blad papier, waarop ik vanaf vandaag opnieuw zal tekenen.
© Fred Händl - 2010
No comments:
Post a Comment